Op een oude, bewaarde cassette kan je het onomwonden horen. Als vierjarige kleuter stond ik met een microfoon gewapend in de hand voor de bandrecorder, duwde ik m’n grote zus opzij (sorry zus!) en schreeuwde ik: “Nee, IK wil zingen!”. Een aantal jaren later, als jonge meisjes, zongen we mee met de tapes van ‘Kinderen voor Kinderen’ tot de titelsongs van series zoals Niels Holgersson en Vrouwtje Theelepel.
Vòòr m’n vijftiende had ik nog nooit een instrument bespeeld, maar toen m’n zus een klassieke gitaar kocht (dank u zus!) nam ik die al snel ter hand en tokkelde ik m’n eerste, onbeholpen gitaarakkoorden. In m’n muziekschuif lagen onder andere het songbook van The Cure, de zelf uitgeschreven akkoorden van PJ Harvey’s songs en Sinéad O’Connors’ partiturenboek ‘I Do Not What I Haven’t Got’ die ik met volle overtuiging naspeelde.
